Om bij te komen van een heel jaar ploeteren achter haar viskar en om de drukte van een grote stad even te ontvluchten, gaat Dina de Bock ieder jaar veertien dagen naar dezelfde camping op vakantie. Ze heeft al jaren hetzelfde huisje. Dat zou deze keer niet gelukt zijn, omdat ze door allerlei sores vergeten was tijdig opnieuw te boeken. Maar Dina heeft altijd geluk. Ze lijkt wel “met de helm op geboren” volgens haar vakantievriendin, die ook tot de “vaste gasten” behoort. De huidige bewoner van Dina’s huisje komt te overlijden door een ongeluk. Heel triest, dat wel, maar Dina kan dus toch komen. Nu blijkt, dat de overledene betrokken was bij een bankoverval en dat hij de buit ergens in het huisje verstopt moet hebben. Diverse vreemde figuren van allerlei pluimage zijn naar die buit op zoek. En laat nou Dina de onverantwoordelijke gewoonte hebben nooit haar deur af te sluiten. Alles en iedereen kan zo naar binnen lopen. “Bij mijn valt niks te hale” is haar devies. “En as ik met vakantie ben mot ik geen sores an me kop”. Nou, daar komt ze dan wel achter.